Sjoerd haalt er een interessant punt bij: de energiebalans in de winter.
Dit is wat ik er eens over schreef (september 2004) in een artikel wat op Carpweb.nl is geplaatst. Het is een gedeelte uit dat artikel.
--------------------------------------------------------------------------------------
Ondanks dat de EAT in de praktijk zeer succesvol kan zijn sta ik niet achter theoretische benadering en onderbouwing. Praktijkresultaten zijn niet altijd een waterdichte bevestiging van de theorie. De EAT gaat uit van de behoefte aan voedingsstoffen die grote (kweek)karpers hebben. Maar volgens mij is een groot gedeelte van het succesvol zijn van de EAT te verklaren door de karpers die niet c.q. minder vaak gevangen worden en hun behoefte aan voedingsstoffen. In de zomer vang je aan boilies met een laag vet- en eiwitgehalte inderdaad gemakkelijk grote(re) karpers. Dat komt volgens mijn bescheiden mening niet omdat grote karpers koolhydraten prefereren maar omdat kleinere karpers eiwitten prefereren. Kleinere karpers moeten nog groeien en hebben daarvoor eiwitten nodig. Door te vissen met laag-eiwit boilies voorzie je minder in de behoefte van de kleinere karpers en vang je dus minder kleinere karpers en lijkt het alsof je een topaas hebt voor grote(re) karpers. De gemiddelde gewichten zijn immers relatief hoog (vooral als je ook nog eens het afromen hanteert). Maar goed, de essentie van Evert zijn eerste boek was het vangen van GROTE karpers. En dat lukte aardig om maar eens een eufemisme te gebruiken.
Ik vang me in de zomer soms helemaal scheel in kleinere karpers. Visjes tussen de 4 en 10 pond krijg ik regelmatig in mijn landingsnet. Dit slag vissen bleven toen ik nog met koolhydraatboilies viste achterwege. Alsof ze er niet zaten. Deze kleine vissen hebben een absolute voorkeur voor eiwitten in de boilie. Broodnodige eiwitten om tot volwassen karpers uit te groeien. Denk nu niet dat je door eiwitrijke boilies geen grote karpers kunt vangen. In tegendeel. Je zult je echter vaker door de kleinere vissen heen moeten vissen, al helemaal als je zgn. ‘liquid food’ attractors gebruikt. De macht van het getal gaat dan namelijk ook een rol spelen. Statistisch gezien moet je namelijk uiteindelijk ook een grote karper vangen. Door de afroomtheorie te hanteren kun je dit effect uiteraard versnellen. De liefhebbers moeten mijn bijdrage aan de jubileumrotary van de KSN (De Karper 63, maart 2004) nog maar eens nalezen.
In de winter gaat de EAT uit van een verhoging van het vet- en eiwitpercentage. Grote karpers zouden hier in de winter extra behoefte aan hebben. In absolute zin klopt dat natuurlijk. Een grotere karper heeft een groter lichaam namelijk. Relatief gezien is de behoefte aan eiwitten volgens mij kleiner. Dit vanwege het feit dat een grote karper (bijna) uitgegroeid is en dus minder weefsel hoeft opbouwen. Qua energiebehoefte ligt het een klein beetje genuanceerder. In absolute zin is deze groter maar relatief gezien zal dit ten opzichte van een kleinere karper ongeveer gelijk zijn. Selecteren in de winter op grote karpers door verhoging van het eiwitgehalte vanuit de optiek van weefselopbouw is dus vreemd (weefselherstel daargelaten). Als je de eiwitten ziet als energieleveranciers (evenals vetten) dan zit er een kern van waarheid in de selectiemethodiek. Maar ja, dan zou je de extra eiwitten ook achterwege kunnen laten en nog hoger kunnen gaan zitten met je vetgehalte om hetzelfde effect te bewerkstelligen.
Ik sla even een zijstraatje in. Als het kouder wordt en het is te verwachten dat er weinig voedsel te vinden is dan maken de karperhersenen een hormoon aan dat een signaal geeft aan de karperdarm om te stoppen met functioneren. Er worden dan minder enzymen aangemaakt die zorg dragen voor de vertering van het voedsel. Op deze manier wordt kostbare energie bespaard. Als de karper dan toch gaat eten dan kan het spijsverteringskanaal zo slecht werken dat er niet voldoende energie uit het opgenomen voedsel gehaald kan worden. De peristaltiek kost dan meer energie dan dat er gehaald wordt uit de (slechte) vertering van het voedsel. Uiterst inefficiënt dus. Het kan in extreme gevallen zelfs zo inefficiënt zijn dat de karper ophoudt met eten en terugvalt op zijn eigen vetreserves.
In een dergelijk geval van slechte vertering is het weliswaar een optie om de karper gemakkelijk verteerbaar voedsel voor te schotelen maar je moet uitkijken dat je de karper niet verzadigt. Daarom is het minstens zo belangrijk om te weten wat de verteerbaarheid van je voedsel is dan dat je weet hoeveel eiwit en vet er in je boilie zit. Je kunt een boilie met veel eiwitten en vetten in de winter best wel succesvol laten zijn maar dan moet je zorgen dat er ook flink wat onverteerbare ingrediënten gebruikt worden. Uiteraard binnen het gegeven dat er in de winter minder enzymen aanwezig zijn in de karperdarm die ook nog eens slechter of helemaal niet functioneren omdat de watertemperatuur zo laag is, afhankelijk van het type enzym. Je zou dus kunnen stellen dat alle voedsel in de winter per definitie moeilijker verteerbaar is. Deze stelling is niet helemaal waterdicht maar verduidelijkt wel een aantal zaken.
Aan de andere kant kan het gebeuren dat je met een boilie met relatief weinig eiwitten en vetten maar die wel erg goed verteerbaar is, in de winter geen vis gevangen krijgen. De vis genereert dan te veel energie. De kunst is dus om tussen deze beide uitersten te balanceren.
Omdat de verteerbaarheid van de meeste reguliere boilie-ingrediënten redelijk tot goed is kun je in het algemeen toch wel stellen dat de energievoorziening en het verzadigingsniveau bij een hoog vet- en eiwitgehalte in de winter relatief hoog is. De ‘aasfreaks’ onder ons hebben meer kennis van zaken en zullen dit genuanceerder zien (maar wij begrijpen elkaar wel). Daarom wordt over het algemeen ook geadviseerd om in de winter niet te hoog te zitten met je vet- en eiwitgehalte (wederom een beperkte motivatie). Dus ondanks de lage watertemperatuur en de slechte vertering leveren deze boilie-ingrediënten in de winter toch nog relatief veel energie c.q. zorgen zij voor een groot verzadigingsgevoel. Als stelregel kun je zeggen dat vetten sneller verzadigen dan koolhydraten en ruim 100% meer energie leveren dat koolhydraten en eiwitten. Eiwitten leveren net zo veel energie als koolhydraten maar geven een groter verzadigend gevoel.
In de winter is een karper sneller verzadigd (als de vis al eet). Je kunt je voorstellen dat een grote karper in principe minder snel verzadigd is als een kleinere. Het lichaam is immers groter en kan dus hogere energiewaardes en voerhoeveelheden aan zonder verzadigingsgevoel. Als je nu in de winter gaat voeren (met hoge eiwit- en vetpercentages) dan verzadig je dus sneller de kleinere vissen en vang je de vissen die je (nog) niet of minder hebt verzadigd. Meestal zijn dan de grotere exemplaren. Deze biggen zitten nog niet aan hun ‘tax’. Hieruit zou je ook kunnen afleiden dat grote karpers in de winter in principe een grotere behoefte aan voedsel (energie) hebben dan kleinere karpers, ook al is deze behoefte an sich zeer klein. Dit verklaart dan weer waarom de grotere exemplaren in de winter soms relatief gemakkelijk gevangen worden. Dit zijn in hele grote hoofdlijnen mijn motivaties waarom ik denk dat de EAT niet helemaal klopt, ondanks dat de praktijkresultaten boekdelen kunnen spreken. Er zijn natuurlijk vele uitzonderingen op de regel zoals de mate van dressuur, voedselsnijd, etc. maar daar ga ik nu niet verder op in.
Let wel. Ik heb het in het vorenstaande steeds over situaties waarin voorgevoerd wordt. De instant-visserij kent geheel andere wetten en normen.
Blijft staan dat veel commerciële aasfabrikanten verteerbaarheid nogal eens verwarren met doorlooptijd in de karperdarm. Er zijn namelijk producten die slecht verteerbaar of onverteerbaar zijn maar relatief snel het darmstelsel doorlopen. Vaak wordt dan – ten onrechte – gesteld dat het product goed verteerbaar is.
Overigens kun je natuurlijk ook ‘spelen’ met de gewichtshoeveelheid die je voert in combinatie met het aantal voerdeeltjes (boilies). Des te meer energie een boilie levert en des te groter het verzadigingsgevoel is, des te minder gewicht zou je in de winter moeten voeren. Door de boilies in een dergelijk kleiner te maken hoef je geen afbreuk te doen aan het aantal voerdeeltjes.
--------------------------------------------------------------------------------------
Tot zover dit citaat uit eigen werk (komen al die oude schrijfsels nog een keertje van pas ook).
M.vr.gr.
Roelof